Het Mierennesthofje
Naast de andere monumentale panden en complexen bezit Diogenes één hofje: het Mierennesthofje.
De toegang tot het hofje bevindt zich aan de Hooglandse Kerkgracht en heeft het huisnummer 38.
Het hofje telt vijf kleine woningen. Op deze foto zijn ze genummerd met de rode cijfers 1 tot en met 5. Op de foto is ook de grote boom te zien die in de tuin van het hofje staat.
Op de plaats van de toegangsdeur van het hofje aan de Hooglandse Kerkgracht staat op de foto het huisnummer 38. De verbindingsgang naar het hofje ligt onder Hooglandse Kerkgracht 40.
Hierna wordt toegelicht dat de grond onder de woningen met de groene nummers (Hooglandse Kerkgracht 36 en 40 en Middelweg 20, 22 en 24) vroeger ook bij het terrein van het hofje hoorde.
Ontstaan als begijnhof
In 1386 stelde een zekere Katrijne Jacobsdochter in een oorkonde haar huis, haar roerende goederen en een hoeveelheid geld beschikbaar voor de huisvesting van ‘zo veel goede vrome vrouwen als er met gemak en liefde in zouden kunnen wonen‘. De vrome alleenstaande vrouwen die Katrijne voor ogen had werden destijds meestal begijnen genoemd. Het is niet helemaal zeker of de begijnen vanaf het begin op de plaats van het Mierennesthofje woonden, maar kort daarna, vanaf 1402, was in ieder geval wel zo. Het hof was groter dan het huidige hofje: het strekte zich uit van de Hooglandse Kerkgracht tot de Middelweg.
De bewoonsters hadden zelf een belangrijke rol bij het bestuur van het hof. Ze werden bijgestaan door de pastoor en de kerkmeesters van de Sint Pancraskerk, de tegenwoordige Hooglandse Kerk. Het hof werd het Sint Pancrasbegijnhof genoemd, of ook wel het Gerrit Lamsbegijnhof, naar een kanunnik die in de vijftiende eeuw naast het hof woonde.
Toegewezen aan het stadsbestuur
Toen rond 1572 de katholieke kerkelijke goederen werden onteigend, werd het hofje door de Staten van Holland toevertrouwd aan het stadsbestuur van Leiden. Het hofje was als gevolg van de toenmalige woningnood overbevolkt, en dat zal de verklaring zijn voor de naam Ruypenest (rupsennest), waarmee het vaak werd aangeduid.
Hierboven staat een uitsnede van de kaart van de Hooglandse Kerkgracht uit het Grachtenboek uit 1586. Links ligt de Oude Rijn, rechts het toenmalige Hooglandse Kerkhof. In het perceel met de rode pijl staat Het Ruipenest. De breedte van het perceel aan de gracht was 2 roeden, 9 voeten en 6 duimen (10,52 meter). Dat klopt met de breedte van Hooglandse Kerkgracht 36-40.
Volgens het Stratenboek uit diezelfde periode liep het perceel door tot de Middelweg en was de breedte aan die kant 4 roeden, 0 voeten en 0 duimen (15,07 meter). Dat betekent dat het perceel een flinke oppervlakte moet hebben gehad: zo’n 600 vierkante meter.
Uit het Register Vetus, een plaatselijk belastingregister uit omstreeks 1585, blijkt dat het Ruypenest zeven huisjes telde: ‘De zeven huyskens gelegen in ’t Rupenest, overmits armoede niet getaxeert. Daeromme hier: Niet‘. Waarschijnlijk stonden die huisjes op het middelste deel van het perceel, en stonden er aan de kant van de Hooglandse Kerkgracht en de Middelweg betere huizen.
Naar de protestantse kerkbestuurders
In 1590 droeg het stadsbestuur het hofje over aan de kerkmeesters van de drie toenmalige protestantse hoofdkerken: de Pieterskerk, de Hooglandse Kerk en de Vrouwenkerk. Ook volgens het Oud-Belastingboek (1601) en het Hernieuwd Oud-Belastingboek (1617) stonden er zeven huisjes in het hofje.
In 1600 lieten de kerkmeesters de rieten dakbedekking van de huisjes vervangen door dakpannen. Ze waren daartoe verplicht op grond van een stedelijke keur die bedoeld was om de brandveiligheid te vergroten. Het stadsbestuur droeg ruim 103 gulden bij in de kosten. Het aantal huisjes wordt in de stukken over de subsidie niet genoemd, maar wel de oppervlakte van de daken: omgerekend ongeveer 295 vierkante meter. Vergelijking daarvan met de omvang van de daken van de vijf nog bestaande huisjes bevestigt dat er toen zeven huisjes moeten zijn geweest.
In 1653 verkochten de kerkmeesters drie huizen aan de kant van de Middelweg, de huidige panden Middelweg 20, 22 en 24, aan iemand uit hun eigen kring, de rentmeester Dirck Jansz van Vesanevelt.
Diederik van Leyden en zijn opvolgers
In 1731 lieten de kerkmeesters een aantal van de panden die ze beheerden openbaar verkopen. Daaronder was het Ruypenest dat toen nog uit vijf huisjes bestond. Het is niet bekend waar de twee inmiddels verdwenen huisjes hebben gestaan. Koper van het hofje was een van de rijkste inwoners van de stad: Diederik baron van Leyden (1695-1764), heer van Vlaardingen, West-Barendrecht enzovoort. Hij betaalde er 1055 gulden voor.
Tegelijk met het hofje werden ook de huizen links en rechts van de toegangsgang tot het hofje, de huidige woningen Hooglandse Kerkgracht 36 en 40, geveild. Ze werden gekocht door particulieren.
Op 23 december 1737 legde Van Leyden regels vast voor de bewoning van het hofje. Daarbij bepaalde hij dat de bewoners gratis mochten wonen en jaarlijks ‘preuven’ (bijdragen in het levensonderhoud) zouden krijgen. Op grond daarvan wordt soms 1737 als stichtingsjaar van het hofje genoemd. In 1760 bepaalde Van Leyden in zijn testament dat het hofje na zijn overlijden moest worden bestuurd door een college van regenten, dat moest worden samengesteld uit een aantal van zijn nakomelingen. Van Leyden overleed in 1764, en daarna is het hofje, dat voortaan doorgaans Mierennesthofje werd genoemd, ruim 200 jaar lang door regenten bestuurd, bijna allemaal nakomelingen van Van Leyden en bijna allemaal van adel. Meestal was er maar één beherende regent die een of twee anderen aanwees om hem later op te volgen. Het feitelijke beheer werd overgelaten aan een medewerker in Leiden.
Een tekening uit 1787
Deze tekening van het Mierennesthofje is gemaakt door de steenhouwer en amateur-tekenaar Jacob Timmermans in 1787. Hij schreef eronder: ‘overgebleven gedeelte van Gerrit Lams begijnhof of ruipe nest op de Hoogl. kerkgracht’
Het is sterk de vraag hoe exact de weergave van het hofje op deze tekening is. Opvallend is dat Timmermans bij de huisjes 2, 3 en 4 gedeeltelijke dwarskappen heeft getekend. Ook opvallend is de weergave van huisje 5, die sterk afwijkt van de huidige situatie. Het is de vraag wat we ons moeten voorstellen bij de gebouwtjes helemaal rechts. Het zullen geen huisjes zoals de andere zijn geweest: bij de verkoop in 1732 werd duidelijk gesproken over vijf huisjes.
Een kadastrale kaart
Op deze kadastrale tekening uit 1832 is te zien hoe de situatie in die tijd was. De vijf huisjes hebben de nummers 164 tot en met 168, de tuin heeft nummer 163. Met een stippellijn wordt aangegeven dat de toegangsgang vanaf de Hooglandse Kerkgracht bij perceel 163 hoort. Er loopt ook een stippellijn naar een ruimte tussen de huisjes 3 (166) en 4 (168) waar het gemeenschappelijke privaat van de huisjes was.
De panden Hooglandse Kerkgracht 36 en 40, die in 1731 aan particulieren waren verkocht, hebben de nummers 161 en 162. In 1731 was de toegangsgang naar het hofje nog niet overbouwd. Vermoedelijk in de negentiende of het begin van de twintigste eeuw is bij nieuwbouw of een ingrijpende verbouwing van Hooglandse Kerkgracht 40 dat pand over de toegangsgang heen gebouwd.
De panden Middelweg 20, 22 en 24, die tot 1653 ook bij het perceel hoorden, hebben op de tekening de nummers 171, 170 en 169.
Wel huur, maar geen stroom
Aan de bepaling in de stichtingsakte dat er geen huur aan de bewoners mocht worden gevraagd werd later niet meer helemaal de hand gehouden, al was de huur laag: rond de Tweede Wereldoorlog circa 1,50 gulden per week. Wel werd nog lang doorgegaan met het verstrekken van preuven.
In 1948 vroegen de bewoners van het hofje aan de beherende regent, baron Van Nagell, om de aanleg van elektriciteit in het hofje. Ze schreven dat er in Leiden welhaast geen woning meer was die niet op het net was aangesloten. Door het ontbreken van elektriciteit kon er bijvoorbeeld niet gestofzuigd worden. Ze wilden daarvoor 50 cent per week extra betalen. Van Nagell ging akkoord met de aanleg, maar door getreuzel van de feitelijke beheerder duurde het nog tot 1949 voordat de bewoners echt stroom kregen.
Overname door de gemeente
Door gebrekkig onderhoud werden de huisjes steeds bouwvalliger. Toen de regenten te weinig geld in kas bleken te hebben voor een aantal noodzakelijke reparaties, kochten burgemeester en wethouders het hofje in 1967 voor 4000 gulden van de twee laatste regenten: de eerder genoemde Van Nagell en een baron Schimmelpenninck van der Oye. De gemeente liet wel de ergste gebreken verhelpen, maar het kwam nog niet tot een echte restauratie. De huisjes hadden nog geen eigen toilet, zodat de bewoners buitenom naar de gemeenschappelijke wc moesten gaan (zie de deur boven het pijltje op de tekening hieronder).
Restauratie door Diogenes
In 1977 werd afgesproken dat de Stichting Diogenes Leiden het Mierennesthofje zou restaureren. Doordat de subsidieverlening moeizaam verliep duurde het tot april 1980 voordat de restauratie van start kon gaan. De werkzaamheden, die onder leiding stonden van architect Taco Mulder, duurden ruim een jaar. De huisjes waren daarna beter bewoonbaar dan ze ooit waren geweest.
De formele grondtransactie, waarbij de gemeente de huisjes aan Diogenes verkocht en de ondergrond ervan in erfpacht uitgaf, volgde pas in november 1981. De tuin in het midden van het hofje en de toegangspoort bleven formeel eigendom van de gemeente, al zorgde Diogenes voor het onderhoud.
In 2018 kocht Diogenes alsnog de tuin en de toegangspoort van de gemeente.
De vijf huisjes, op een rustig punt midden in de stad, worden nog steeds met veel plezier bewoond.
Andere pagina’s over het Mierennesthofje
Op de pagina’s Mierennesthofje 2 in februari 2023 en Mierennesthofje 5 in februari 2017 is het interieur van twee van de huisjes te zien.
De pagina Het Mierennesthofje en het Pauluslabyrint gaat over een boek waarin het Mierennesthofje een rol speelt.